Haelen beticht van "buitensporige aanmatiging, en zelfs misbruik van vertrouwen" (1834)

Op 12 oktober 1834 beticht het gemeentebestuur en burgemeester E. Waegemans van Nunhem het gemeentebestuur en het kerkbestuur van Haelen van "buitensporige aanmatiging en misbruik van vertrouwen" inzake de financiële regelingen betreffende vicaris in spiritualibus van Nunhem. Het is een uitgebreide "waslijst", waarvan de druppel die de emmer deed overlopen een door het gemeentebestuur van Haelen genomen besluit van 31 augustus 1834 lijkt te zijn "in het fransch" opgesteld en "zo het schijnt vol van onwaerheden en ondertekend door leden, allen die tael niet kennende" tegen de "gevraegde onafhankelijkheijd voor de kerk van Nunhem en toekomende tractement aen den godsdienstige bedienaar bij weldoende schikkingen zijner Majesteits besluit van 4 April 1834 vergunt". Deze pittige aanteiging is voor de bisschop van Luik reden voldoende om 23 november 1834 te besluiten dat de parochie Nunhem weer onafhankelijk en zelfstandig wordt.

Hier volgt in extenso een afschrift van de brief van het gemeentebestuur en burgemeester E. Waegemans vastgesteld op 12 oktober 1834, die bij zorgvuldige bestudering een buitengewoon interessant licht werpt op de ruim dertig jaar durende ballingschap van de sinds 24 december 1224 bestaande zelfstandige parochie Nunhem.

(Nunhem 12 oktober 1834) "Het gemeente bestuur van Nunhem, kanton en district Roermond, provincie Limburg, heden vergaedert, ten einde bij deliberatie te beantwoorden aen den inhoud eener missive van wegen den Heere Distrikt-Kommissaris dd.Roermond 27 september jl nr 545 Reg.N. wie ook desbetreffende contradictoire observatien aen gemelde Magistraet mede te deelen, tegens eene bij het gemeentebestuur van Haelen genomen deliberatie onder dagtekening van 31 augustus jl. in het fransch opgesteld, zo het schijnt vol van onwaerheden en ondertekend door leden, allen die tael niet kennende, strekkende ter bewering des gevraegde onafhankelijkheijd voor de kerk van Nunhem en toekomende tractement aen den godsdienstige bedienaar bij weldoende schikkingen zijner Majesteits besluit van 4 April jl. vergunt.

Nauwkeuriglijk onderzocht gemelde deliberate van Haelen inhoudende
1e: dat geene seperatie der kerken van Haelen en Nunhem het geestelijk betreffende hen bekent is.
2e: dat zelfs nooit geene desaangaande aanvraeg is voorgebragt.
3e: dat volgens het Fransch concordaat de hulpkerk van Nunhem verklaart is als hulpkapelle van enkel gemak der inwooners.
4e: dat tegenwoordig en sedert jaren de annex kapelle van Nunhem geene vicaris in deszelft dienst heeft nog van den staat beloont wordt.
5e: dat den vicaris van Haelen door het gouvernement betaald insgelijks met den dienst van Nunhem gelast en gemachtigd is.
6e: dan den heer vicaris van Haelen vrije wooning geniet in het pastoreel huijs te Nunhem en als vicaris van Haelen de gratificatie van 100 florins geniet.
7e: dat dergelijke overeenkomst tot heden toegelaten zijn oorspronk heeft: 1e bij gebrek van priesters, en 2e uijt de schrale bemiddelheijd van de beide gemeente en welke nog bestaet.

De gemeente raad van Nunhem, zegt daartegens en brengt des wege met nederigsten eerbied deze zijne gegronde aanmerkingen onder het oog der wereldlijke en geestelijke overheid te weten:

1e: dat volgens deliberatie van het gemeente bestuur van Nunhem van den 2e Brumaire jaar 14 (= 24-10-1805) in de zitting te Haelen den zelven dag behoorlijk aangenoomen - geteekend C.F.Keverberg maire - goedgekeurt vermoedelijk met voorkennis van den hoogeerwaarden heer Bisschop van Luik, door den Here prefekt par interim Hennequin dd. 15 mei 1806, het blijkt dat de kerk van Nunhem volgens oud gebruik is behouden verbleven, hebbende eenen vicaris tot verrigting van den godsdienst aldaer en resideerende met verpligting om den derservant van Haelen te helpen, dus het geestelijk betreffende de kerk alhier niet meer te doen of te vragen had.
2e: daerenboven vermeend men zulks niet aen het bestuur van Haelen te competeren maar wel aen het bisdom van het diocees aan welke zig gewend is onder dagtekening van 15 mei jl.
3e: dat Nunhem voorheen moederkerk niet als kapelle van enkel gemak maar als hulpkerk hebbende eenen vicaris aenerkend is met de verleende gratificatie van 100 florins 's jaars volgens Apostille van zijn Majesteit den Koning van Nederland dd. 29 maart 1825 nø13, en berigt van zijne excellentie Directeur Generaal voor de Zaken van de Catholijken eerendienst en onder dagtekeneing van Brussel de 17 mey 1825 n.17.
4e: dat in weerwil van gemelde akte van de 2 brumaire jaar 14, houdende dat er geen kapellaan te Haelen maer eenen voor Nunhem zoude zijn, den heer Vandijck, deservant van Haelen, den desservitor had opgegeven als vicaris van Haelen ter residentie van Nunhem niettegenstaande hij te Haelen resideerende, in tusschen de pastorij alhier verhuurde en pagt inbeurde en dezelfde dergelijk had laten vervallen, dat den heer E.Waegemans thans burgermeester, eene herstelling heeft moeten laten doen, belopend volgens kwitantie meer dan driehondert francs, die zich daer en boven als vollen beheerder onzer kerk daarstelde, waervan hij volgens decreet van Z.E den minister van godsdient dd. 11 november 1807, bij herderlijke brief van zijn hoogwaarden heer Bisschop van Luik van 17 van dezelfde maand aan de pastores en kerkmeester gekommuiceert, slechts niet dan enkel toezicht over is hebbende.
5e: dat het eene buitensporige aanmatiging, zelfs misbruik van vertrouwen schijnt te zijn, den vicaris van Nunhem aldus aenerkend bij gemelde Koninklijke Apostille van 29 meert jl. op te geven als vicaris van Haelen in welke laatste gemeente er geene bestaat volgens opgenoemde overeenkomst van 2 Brummaire jaar 14.
6e: dat alwederom blijkt uijt bovengemelde twee ackten, dat niet den vicaris van Haelen vrije wooning in het pastoreel huijs van Nunhem kan hebben maar wel den godsdienstigen bedienaar te Nunhem, aan welke ook de gratificatie van 100 florins wettig toegestaan is.
7e: dat de tot heden toegelatene overeenkomst tusschen den heer pastor van Haelen en drie inwooners van Nunhem zeer geringe grondbelastig betalende en tot hieraan aan de gemeente onbekend verbleven, mishagelijk is, van geene kracht kan zijn, ende opgegevene oorsprongelijke redenen daarvan niet meer bestaan als geen gebrek aan priesters meer zijnde nog ook geen schraalte aen betaling voor den bedienaar terwijl men aan het bisdom bij meer gemeld adres zich daartoe verplicht heeft en mits deze zijn toestemmende in alle nodige realisatie dier.
8e: dat wijders krachten art.11 libre 2 van het keijzerlijk decreet van 30 september 1807, en meergemelden herdelijke brief van het bisdom alle gemeenten die het vragen en zich verplichten den bedienaar betamelijk te beloonen berechtigd zijn te hebben eenen vicaris in spiritualibus.

De gemeente Nunhem voorzien zijnde met eene kerk waarin twee autaren, drie klokken en alle verdere noodige ornamenten met behoorlijke kerkhof als mede een pastoreel huijs met tuin en boomgaard, alles in besten staat en men zich verplicht heeft den bedienaar te salarieeren, te zien zo in het gemeld adres van 16 mei jl. als in de begrooting en rekening. Derhalve delibreerd den raad nogmaal van eenen vicaris in spiritualibus en het tractement bij meer gemeld koninlijk besluit vergunt hem mag worden toegekent.

Te Nunhem den 12 oktober 1834; getekend: E.Waegemans Burgemeester; L. van den Berken; P. van Lier; J. Cleusen; J.Coolen; L. Raemakers". (GAR IV Gemeente Nunhem -afkomstig uit het Wagemans-archief)