Biografische aantekeningen

Joannes Jeuken werd op 15 december 1851 in Nunhem geboren als oudste zoon van Mathies Jeuken (1815-1880) en Marie-Helene Franssen (1824-1895). Dit ouderpaar vestigde zich in 1851 in Nunhem, kreeg acht kinderen, overleed in Nunhem en werd daar ook begraven. Mathies Jeuken was behalve eigenaar van een landbouwbedrijf, ook wethouder van de gemeente Nunhem en kerkmeester van de Servatius-parochie te Nunhem.

Zijn oudste zoon, Joannes, vertrok op 12 november 1866 naar Weert, naar het Bisschoppelijk College. Op 17 maart 1877 werd hij in Roermond priester van het gelijknamige bisdom en deed zijn neomisten-mis op 1 april 1877 in de Servatius-kerk te Nunhem. Achtereenvolgens was hij kapelaan te Meyel (1877-1887), rector te Castenray (1887-1891), pastoor te America (1891-1897) en pastoor te Helden (1897-1908). Joannes Jeuken overleed op 14 september 1908 als pastoor van Helden en werd daar ook begraven.

Toen Joannes Jeuken op 22 juni 1874 zijn brief met verhalen naar rector H.Welters te Grubbenvorst stuurde, was hij 22 jaar oud en eerste jaars in de theologie-cursus van het Groot Seminarie te Roermond. Een maand eerder, op 23 mei 1874, plaatste rector Welters een advertentie in het Venloosch Weekblad, waarin hij opriep tot medewerking aan de publicatie van zijn bundels onder het motto: "er liggen soms hier of daar in hoeken of boeken zaken verscholen, welker bestaan ons geheel of ten dele onbekend is; weshalve wij deze bede ten vriendelijkste richten, vooral aan hen wiens hart voor hun geboortegrond klopt". Het is tot nu toe onduidelijk of Jeuken binnen een maand zelf de verhalen, die hij kende op papier heeft gezet, of dat hij redactioneel vorm heeft gegeven aan een aantal verhalen, die al eerder door anderen aan het papier werden toevertrouwd. Vooralsnog mag men er van uitgaan dat hij alle verhalen die hij opschreef, zelf gehoord had, en dat deze dus in 1874 in Nunhem algemeen bekend waren en toen nog verteld werden.