Uit het patersklooster te Nunhem, opgetekend 22 juni 1874 door Joannes Jeuken

Vele personen vertellen echter het volgende:

Op het laatst der vorige eeuw (18e eeuw dus) is er een pater gestorven (Herr Rühlen), die toen hij boven de aarde lag een bloeiende lelie in den mond had, hetgeen talrijke menschen van den omtrek zijn gaan zien.

Men zegt ook dat er eens een pater was, die een mooi vogeltje had, dat zeer lieflijk fluitte; deze vogel was eens plotselinge gevloden; de pater die er veel van hield ging het zoeken en na het teruggevonden te hebben, keerde hij naar het klooster weder. Hier kende hem echter niemand meer; men zag de registers na en het was juist honderd jaar geleden, dat hij vertrokken was, terwijl de pater zich verbeeldde slechts een dag uit te zijn geweest.

Veel sprookjes zijn nog aan huizen en plaatsen gebonden; o.a. was er eens een strooper die dikwijls gehoord had, dat het niet pluis was bij een zekere brug, de Wiersbrug genaamd. Hij dacht bij zich zelven: ik wou dat ik ook eens wat zag. Nauwelijks was deze gedachte in zijn brein opgekomen of hij zag een struik die op de weg lag, zich in de lucht verheffen, een ondragelijke geur nalatende.

[Bron: Joannes Jeuken (1851-1908) in: Volksverhalen uit Nederlands Limburg, redactie W.de Haan en W. de Blécourt (Utrecht 1981), p.123]