De Berggeest van de Graoveberg,

De versie van P.Abrahams van de versie van P.Kemp van de versie van H.Welters van De Gravenberg, opgetekend 22 juni 1874 door Joannes Jeuken


Op de Graoveberg, aldus pastoor Welters, zou een buitenverblijf der graven van Ghoor hebben gestaan. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat de ridders van Ghoor, zich de heren van Ghoor noemden. Zij hadden geen graventitel.

Menige voorbijganger, laat in de avond huiswaarts kerend nadat hij kermis dan wel bruiloft gevierd had, kreeg bij het passeren van de Graoveberg plotseling een slag op zijn hoofd. Als hij van de onverwachte slag enigszins bekomen was en eens rondkeek, zag hij niemand. Het enige dat werd waargenomen was het ritselen van de bladeren.

Ook zag eens een voorbijganger in een donker gat in de berg een ijzeren pot met goudstukken staan. Hij rende weg om hulp te halen, om de zware ketel te bergen. Zo kwam hij een stroper tegen, die hem wel wilde helpen. Ze gingen terug naar de berg en vonden de ketel bewaakt door een vreselijke figuur, welke hun een kreet van afgrijzen ontlokte. Plots was de ketel verdwenen, sloot 't gat zich en spottend riep de berggeest hen toe: "Ik ben nooit gevonden en zal ook nooit gevonden worden".

[P.Abrahams, Rondje Graoveberg en Krommenets (Maasbree, 1980), p.94-95]