De tienden van de parochie Nunhem.

De tiend is een belasting die reeds door Karel de Grote dwingend werd voorgeschreven. Het was in oorsprong een billijke belasting niet alleen bedoeld in het algemeen belang maar ook om de parochies een economische basis te geven in hun bestaan. Iedere parochiaan zonder uitzondering was tiendplichtig en de tiendheffing stond in verhouding tot ieders inkomsten die voornamelijk het resultaat waren van agrarische inspanningen. (o.a. J.Laenen, Kerkelijk en Godsdienstig Brabant vanaf het begin der IVe tot in de XVle eeuw of de Voorgeschiedenis van het Aartsbisdom Mechelen. 's Hertogenbosch 1935. Deel I, p.50)

De grote tiend werd geheven op alles wat halm en stengel bezat. De kleine tiend werd geheven op oliezaden, hooi, vlas, spurrie en jong-vee. Deze jong-vee tiend ook krijtende tiend genoemd had betrekking op lammeren, kalveren, ganzen, kippen en bijen. De novaal-tiend werd geheven van de vruchten van de nieuw ontgonnen gronden.(o.a. J.Habets: Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond en van de bisdommen die het in deze gewesten zijn voorafgegaan. Deel I. Roermond 1875, pp.342-343) Telkens een tiende deel was bestemd voor de tiendheffer die de zorg had dat deze belastingopbrengsten de juiste bestemming kregen.

De opbrengsten van de grote tiend kreeg de volgende bestemming: 1/3 deel was voor het onderhoud van de parochie-kerk en de kosten van de eredienst, 1/3 deel was voor de bijstand aan de armen van de parochie en 1/3 deel was voor de geestelijke die in de parochie de dienst verzorgde. (vide: Laenen)

Sinds 1288 was de proost en het klooster Keizerbos te Neer de eigenlijke heffer van de tienden te Nunhem. De pastoor kreeg voor zijn levensonderhoud een portio congrua (een behoorlijk deel van het oorspronkelijk voor hem bestemde gedeelte van de grote tiend) plus de opbrengst van de kleine tiend en bovendien kon hij de novaal-tiend heffen.

Over de tiendrechten is heel wat geruzied in de loop van de geschiedenis. Vermeende rechten, oude rechten, nieuwe rechten etc. konden allemaal dienen voor twisten, ruzies en rechtsgedingen. Omdat te voorkomen werden soms vóór de heffing van de tienden afspraken gemaakt tussen de belanghebbenden. We geven een voorbeeld: Op 18 juni 1594 verklaren Johannes Vervellen pastoor van Buggenum en Willem Horst pastoor van Nunhem en Haelen in de proosdij van Keizerbos dat waar de tiendenwagen van de proost verschijnt Willem Horst als pastoor van Nunhem (ratione pastoratus de Nunhem) de smalle of kleine tienden heeft en waar de proost de "lemsen tyende" (lammerentiend) heeft, daar heeft de pastoor van Nunhem de bijen-tiend. (A.D'Hoop: Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant. Brussel 1930, Tome V, blz.135, no.18458) We zien hier dus dat de proost van Keizerbos ook al gedeeltelijk beslag heeft weten te leggen op de krijtende tiend.

Het is in het algemeen zo dat vanaf de XIe eeuw slechts een schraal gedeelte van de tienden aan de plattelandskerken en aan de armen van de parochie ten goede kwam. (vide: Laenen) De parochiekerk van Nunhem maakte daar geen uitzondering op. De beste brok van de Nunhemse parochie-inkomsten kwam terecht in Keizerbos.

De nieuwe besluiten en verordeningen van het concilie van Trente drongen aan het einde van de 16e eeuw ook door tot het bisdom Luik. In het aartsdiaconaat Kempenland werden in 1612 de door het concilie van Trente gewenste puntjes op de 'i' gezet. Volgens de nieuwe Statuten van Kempenland moest de eigenaar van de grote tiend voor alles zorgen wat betreft het priesterkoor, de bezoldiging van de pastoor (portio congrua), het onderhoud van het schip van de kerk (van de nok van het dak tot en met de fundamenten) en een torenklok leveren die over het gehele tienden-gebied te horen was. Deze klok heette de campana bannalis. Bovendien moest de bezitter van de grote tienden ten behoeve van de veestapel van de parochianen een beer en een stier ter beschikking houden (recht van bol en beer). De inwoners van de parochie (de gemeinde) moesten de toren onderhouden en indien nodig herstellen, want tengevolge van blikseminslag wilde er nog wel eens een brandje ontstaan. (vide: Habets, deel 1, pp.343-344)

De kerk van Nunhem is sinds 1492 in het bezit van twee klokken: de campana bannalis, die Sinte Servaas genoemd wordt en de gemeenteklok die Sancta Maria als naam draagt. De bekende Limburgse klokkengieters Jan en zijn zoon Grades van Venlo klaarden dat werk in Nunhem. (J.Habets: Middeleeuwsche klokken en klokinschriften in het bisdom Roermond. In: PSHAL, Tome V (1868), p.332; M.Jansen: Jan Van Venlo de klokkengieter. In, Maasgouw3 (1881), p.537; A.Meijer [RAMO], Nunhemsche Klokken. In: Limburgs Jaarboek, XXVII (1921), p.11
Behalve de twee luidklokken uit 1492 hing er tot voor enige jaren een derde klok, de Angelusklok, met als opschrift: ALEXIUS ET PETRUS PETIT ME FUNDERUNT ANNO DOMINI DCCLX. Deze Angelusklok uit 1760 is door pastoor Neuss in een van de zeventiger jaren voor een symbolische prijs verkocht aan de fa. Eijsbouts te Asten, waar de Nunhemse klok nu deel uit maakt van het Nationaal Beiaardmuseum. De klokkenstoel heeft de volgende inscriptie: Anno 1778 19 september Matthis Vossen. In 1777 zijn aan de Nunhemse kerk door proost Verellen van Keyzerbosch verbouwingen en vernieuwingen aangebracht. De toen nieuw gemaakte klokkenstoel is daar een bewijs van.)


In september 1646 begint Petrus Rosen, de pas benoemde aartsdiaken van Kempenland, zijn visitatie-reis door het dekenaat Maaseik, waartoe de parochie Nunhem toen behoorde. In zijn verslag kunnen we lezen dat de proost en het klooster van Keizerbos de pastoor voordragen tot benoeming en dat zij de grote tienden bezitten. De opbrengst van het pastoraat was 16 maat rogge. De kerk behoeft maar de helft van de verschuldigde bisschoppelijke belasting te betalen, want de kerk van Nunhem werd toen aangeduid met media (een halve kerk).

In het bisdom Luik, waartoe Nunhem behoort, worden de kerken naargelang hun economische welstand onderverdeeld in hele, halve en kwartkerken (integra, media en quarta). Volgens het visitatie-verslag van Rosen waren de kerken van Buggenum, Haelen, Horn en Neer in 1646 integra-kerken en dus de volle belasting aan het bisdom verschuldigd; Nunhem was zo als gezegd een mediakerk en de helft van de belasting verschuldigd; Roggel was een quarta-kerk en was vrijgesteld van bisschoppelijke belasting.

Op 12 augustus 1656 maken Martinus Puteanus proost van Keizerbos en Goswinus Coenarts pastoor van Nunhem een contract over "de Goddelijcke Diensten dewelcke hij pastoor ter weecken sal doen". De pastoor van Nunhem zal niet meer "gehalden sijn te coomen tot Keijserbos om aldaer in de kircke den Goddelijcken Dienst te doen" op voorwaarde dat de pastoor van Nunhem in de parochiekerk drie missen zal lezen tot intentie van de proost. De proost zal jaarlijks aan de pastoor van Nunhem 100 dukaten uitbetalen in ruil voor het gebruik van de tienden in Nunhem en Horn inclusief de erfpachten en de kerkrenten die door de pastoors van Nunhem altijd gebruikt zijn voor hun portio congrua (pastoorssalaris).

De pastoor heeft het recht van gratis wonen in de pastorie en hij mag voor eigen gebruik hebben de opbrengsten van de boomgaard, de pastorie-tuin, het kerkhof en "het weijcken gelegen aan die meulen van St.Elisabeth". Bovendien mag hij blijven beschikken over "die smael thiende", te weten de baggen-, gansen-, bijen-, vlas-, en spurrie-tienden en zal hij van de pastoor van Buggenum jaarlijks een vat rogge ontvangen. Maar 40 jaren later op 14 juni 1696 protesteerden de kanunniken van St.Elisabeth bij pastoor Herman Nijskens van Nunhem dat hij van "het weijcken" bij St.Elisabeth ten onrechte de tienden had opgehaald. (Rijksarchief Limburg, klooster St.Elisabethsdal te Nunhem n. 237)

In ieder geval in de 2e helft van de 17e eeuw gaat het met de economie van de Nunhemse kerk steeds bergafwaarts. Het voortdurend gekrakeel tussen de pastoor van Nunhem, de proost van Keizerbos en de prior van St.Elisabethsdal te Nunhem over de tiendenrechten van Nunhem is niet best voor de uiterlijke staat van de parochiekerk en het parochiële leven dat zich toch voornamelijk in die kerk moet afspelen. Pastoor Coenarts van Nunhem verkocht voor 100 dukaten jaarsalaris de parochie-inkomsten en toen de 18e eeuw in Nunhem begon was het armoede geblazen voor de parochie.

In de zomer van 1699 maakt Herman Nijskens, pastoor van Nunhem, zijn testament. Getuigen zijn Wilhelmus Pendris pastoor van Baexem en Judocus Snijckers pastoor van Horn. Nijskens legateert "aen die kercke tot nuijnem 100 Ricdaelders om die jaarlijcke Renten te imployeren (gebruiken) tot olie om te laeten branden voor het Hoogweerdigh H.Sacrament". Pas op 6 maart 1705 verrekend Martinus Nijskens als erfgenaam met pastoor Petrus Becx van Nunhem het legaat. Nijskens had nog al wat vrienden als legatarissen benoemd, die allen direct hun deel hadden opgeëist. Pastoor Becx noteert zeer mistroostig "ende niemant en heeft gesorght voor de kerck als een verlaeten weeskint wesende". (Rijksarchief Limburg, klooster St.Elisabethsdal te Nunhem nr.392)

Op 19 februari 1727 richt "Den Borgemeester (Wouter Verheggen) mit de Arm Inwoonderen der kleijne gemeijnte van nunhem int Graefschap Horne" zich tot de aartsdiaken van Kempenland, Baron de Horion met een verzoekschrift om financieel niet belast te worden met de zorg voor de dingen "raekende de Autaer als ciborie ande olie in de Lampe brandende voor het Tabernakel". De burgemeester wijst de aartsdiaken er op dat dergelijke zaken betaald moeten worden uit de "Kercke Renten" of "tot laste der besitters van de groete thiende". (Rijksarchief Limburg, klooster St.Elisabethsdal te Nunhem nr.392)

Op 15 oktober 1721 kreeg de parochie Nunhem een goed geletterde pastoor in de persoon van Jacobus Mertens afkomstig uit Grathem. Hij was bepaald niet armlastig want per testament reserveerde hij 7.000 gulden Maaseyker munt ten behoeve van de kerk van Grathem; bovendien bezat hij goederen o.a. in Heel, Wessem en Grathem. Pastoor Jacobus Mertens legde nieuwe parochie-registers aan en verwerkte daarin ook de aantekeningen van zijn voorgangers. Hij doet dat in het jaar 1728 en gebruikt daarvoor een groot Register uit 1636 en een klein Register uit 1653.

Uit de Thiende den pastoor tot Neunhem toekomende, wordt een goede indruk verkregen van wat de pastoor van Nunhem nog restte na verkoop van de tienden en kerkrenten door pastoor Coenarts in 1656. Het grootste gedeelte van al deze opgenoemde tiendrechten zijn novaal-tienden. (Rijksarchief Limburg 44 a, 1969, V 3. Register van inkomsten en uitgaven betreffende pastoor en kerk van Nunhem 1722-1783; zie ook: VROA 1969) De volledige titelpagina luidt: Registrum decimarum et Redituum Pastoris, ac Pastoratus de Neunhem. Registrum item Redituum Ecclesiae de Neunhem, Registrum quoque Redituum pauperum. Registrum denique Matriculariae ibidem. Quae Registra pro potiori parte ex registro magno confecto Ao 1636, et minori de Ao 1653 concinnavi, et renovavi, ac fideliter confeci ab Ao 1728. Jacobus Mertens Loci pastor ab anno 1722.

Vide: De tienden van de pastoor van Nunhem

Pastoor Mertens heeft ook de tienden die behoorden aan de kosterij van Nunhem opnieuw geboekstaafd onder de titel: "Thiende Der Custerije tot Neunhem geschreven uijt den protocol Register van den pastoor tot Neer hr.mr. Andries Driessen Ao 1611 van hr.Hendrijck Stolders en van heer Michiel Oems pastor tot Neunhem Ao 1639 gecopieert

Vide: De tienden van de kosterij van Nunhem

In augustus 1731 wordt Ignatius Guns de nieuwe pastoor van Nunhem. Veel van zijn inspanningen hebben te maken met de inkomsten van de kerk en zijn pastoorssalaris, die betaald moeten worden door de proost van Keizerbos en die uit de tienden van de pastoor verdiend moeten worden. Hij is zeer actief op dit terrein, gezien de zorgvuldige aantekeningen die hij maakt in het Register van inkomsten en uitgaven betreffende de pastoor en kerk van Nunhem. Met de zusters van Ommel die in Mariaschoot zijn komen wonen ligt hij in de clinch over het betalen der tienden. Op 29 mei 1759 dient de pastoor van Nunhem een verzoekschrift in aan de aartsdiaken te Luik betreffende het niet voldoen door de zusters van de tienden. Hij zegt zelfs in zijn brief: "quae Religiosae sunt ordinis Sancti Francisci ac fixerunt in mea parochia Domicilium 1734 et ipsae Religiosae denegant suo pastori in primis apum sic paulatim denegabunt etiam alias decimas et cum pastor habeat tenues reditus." .

Nu schijnen de Ommelse nonnen niet alleen met pastoor Guns problemen gehad te hebben, want op 9 september 1754 moet de bisschop van Luik de nonnen van Mariaschoot in bescherming nemen tegen Waegemans van Neer, die voornoemde religieuzen allerlei baldadigheden en overlast aan doet. Tekenend voor de slechte verhouding tussen de pastoor van Nunhem en het klooster Mariaschoot is dat geen van de Nunhemse pastoors, uitgezonderd pastoor Van Doesborgh die van 1762 tot 1765 pastoor van Nunhem was, waarna hij pastoor van Buggenum werd, ooit te pas zijn gekomen als getuige bij de drie-jaarlijkseverkiezing van een moeder-overste in Mariaschoot. Pas wanneer de Fransen hun troebelen vooruit werpen is pastoor Johannes Scheyven getuigen bij de verkiezing van Rosa Hanegrefs tot moeder-overste op 13 april 1795. En dan te weten dat pastoor Scheyven in Nunhem als pastoor geïnstalleerd werd op 24 juni 1765. Het was overigens de laatste verkiezing alvorens het klooster door de Fransen ontbonden werd. (P.De Jong: Onze Lieve Vrouw van Ommel en het klooster Mariaschoot. Achelse Kluis 1960, pp.93-99).

We hadden het dus over de ijver van pastoor Guns om de parochie Nunhem en waarschijnlijk ook zichzelf wat meer financiële armslag te geven. Wel op 22 mei 1760 wordt in Roggel in het bijzijn van de bisschop van Luik een overeenkomst gesloten tussen Aurelius Nelis, proost van Keizerbos en Gisbertus, abt van Averbode enerzijds en pastoor Ignatius Guns van Nunhem anderzijds met de volgende inhoud:

Ten eersten sal den Eerw. heere Probst voornoemt aan den Eerw. heere pastoor van Nunheim s'jaers geven de somme van hondert ducatons te weeten vijff en twintigh ducatons alle drij maenden of de valeur dijes.
Ten tweeden sal den Heere Pastoor blijven besitten het weijken oft Bosken gelegen aen het clooster van St.Elisabeth, soo als hij het selve tot nu toe beseten heeft.(Aantekeningen SA dd.1969: Dit stuk grond Sectie A no.32, groot 20.95 is door pastoor Hoomans in 1926 verkocht voor 200 gulden aan de heer Geenen van St.Elisabeth)
Derdens aal denselven heere Pastoor behouden een vrecht Landts geleegen achter den hoff van het Pastoreel Huijs, soodat den Cheijns en Dorpslasten van dit stuck sullen gijn tot lasten van den heere Pastoor wie mede naer doodt des helders de oncosten des Relivements.
Ten vierden het onderhout van den choor der kercke tot Nunhem gal geheel zijn tot laste van den heere Probst.
Ten vijfden den he ere Pastoor doet afstant van de smalle thiende als van Bijen, Lam, Meren, etc. als ook van alle novalie thiende wie mede van de Erfpachten.
Ten zesden den heere Probst aal aen den heere Pastoor goedt doen acht gepasseerde jaeren renderingen van de Bijen thiende, op welcke den heere Pastoor niet en heeft van de selve getrocken. Een jaer renderinge wort geestimeert op eenen pattacon. Edoch den heere Pastoor ter oorsaecke van desen minnelijcken accort sal sigh concenteeren met vier schill, voor ieder jaere.
Ten sevenden en ten lesten verobligeert sigh den heere Pastoor tot het leesen van drij missen ter weeke tot intentie van den heere Probst, ende aal dit accort beginnen met St.Jan deses jaers 1760. (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)
Pastoor Guns heeft niet lang geprofiteerd van deze nieuwe regeling want op 12 augustus 1762 overlijdt hij te Nunhem.

Wie nu denkt dat alles omtrent de thienden van Nunhem gezegd is, heeft het mis. Op 14 juni 1777 bericht Gisbertus Hallaint, abt van Averbode, aan proost Gaspar Verellen van Keizerbos dat hij hem opdraagt "te cederen ende transporteren in omni meliori forma aen den Eerw. Heere Pastoor van Nuenhem de thiende resorterende onder de selve Parochie van Nuenhem met alle de lasten aen dese thiende annex, soo ende gelijck die thiende tot nu toe heeft gecompeteert aen het geseijt clooster van Keijserbosch, tot volle ontheffinge van het selve clooster". (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)

Op 19 juni 1777 krijgt de in Nunhem residerende notaris C.J.Waegemans de opdracht van de proost van Keizerbos "om sig te vervoegen bij ende beneffens den seer eerwerdighen heere J.Scheyven pastoor tot Nunhem voor aen den selven te insinueren soo proprio als conventus nomine dat hij, proost niet meer voor valabel en goedt en houdt, gelijck oock het Capittel van Keijserbosch, het welck noijt en heeft gekent noch geapprobeert het contract anno 1760 de 22 mey".

In het notarieel schrijven wordt dan gesteld dat de pastoor van Nunhem voor eigen rekening de grote en de kleine tienden van Nunhem kan verpachten en dat de drie wekelijkse missen die de pastoor van Nunhem tot intentie van de proost moest lezen komen te vervallen. "Dat den proost de drij weeckelijckse missen die den pastoor van Nunhem tot noch toe ad intentionem praeposito heeft gelezen, den proost door andere, die het hem sal believen, sal laeten leesen, oft wel dat ingevalle den pastoor int lesen van die will continueren ordinario stipendio, gelijck hier int lant van Horne wort geplogen." (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)

Op dezelfde dag wordt dit notariële schrijven door C.J.Waegemans aan de pastoor van Nunhem overhandigd die optekent: "Heeft den bovengenoemde Heer pastoor het antwoordt gegeven in verbis: de thiende niet te connen accepteren dan wel eenen anderen accoordt te willen aengaen sonder prejudictie nochtans van onsen voorgaenden accoordt vant jaer duijsent seven hondert sestigh over welcken integaen accoordt den heere proost sigh sal gelieven te uijtten des onverhindert versoeckende van de requisitie." (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)

Hoe dit verhaal tussen Scheyven en Verellen afgelopen is hebben we totnogtoe niet kunnen ontdekken, maar op 31 juli 1778 heeft Scheyven een bevestiging zowel van de abt van Averbode als van de proost van Keizerbos dat het jaarlijks aan hem uit te keren bedrag zoals dat vastgesteld was in 1760, aangepast wordt aan de nieuwe koers van de geldwaarde. "De proost sal gehouden sijn te geven ende daer mede voldoen, vijfhondert vijf en vijftig guldens Cleefs, cours van gelt gelijck hetselve alhier in het Graefschap Horn in het gemeijn gankbaer is en sal gankbaer sijn, volgens welcken oock de drij jaren s'jan 1778 te vervallen sullen worden voldaen ende dat soo lang tot dat den hollansen gulden sal gedaelt sijn op ses en dertig stuijvers Cleefs alhier in het Graefschap." (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)

Over slimme pastoors gesproken. We weten in ieder geval dat proost Verellen in 1777 de Nunhemse parochiekerk heeft laten opknappen. Op 27 januari 1789 ontvangt, proost Verellen een brief van de kanselarij van de aartsdiaken uit Luik. Pastoor Scheyven heeft kennelijk bij de proost van Keizerbos zeer duidelijk geëist dat na de parochiekerk ook de pastorie aan een opknapbeurt toe is, en de proost heeft in deze kwestie advies gevraagd in Luik. Enige citaten uit dat advies kunnen we u niet onthouden:

-"Bemerke voor eerst dat in volgens onse Archidiaconale Statuten het pastoreel huijs is tot laste der gemeijntem alhoewel het pastoreel huijs deel maeckt der competentie aen eenen pastoor verschuld en dus volgens Rechten aen den thiendenaer incombeert."
-"Maer alhoewel dat onse Archidiaconale Statuten aldus luijden des niet te min soude den thiendenaer mischien wel konnen gepraengt worden tot opbouwinge van het pastoraal huijs te weeten voor de rechtstribunaelen."
-"Den pastoor en de gemeente sullen sich ten dien eijnde mischien wel konnen bij een voegen: sij sullen eene actie soo genoomen, beginnen voor den Archidiaken of wel den officiaal: voor dese Richters sal den heer Proost sijne saecke gemakkelijck konnen winnen, om diswille dat sij de Archidiaconale statuten aen hem favorable volgen en observeren."
-"Maer van dese Richters sullen sij de saecke opleijden naer het Rijck, en t'is grootelijcks te vreesen dat het Rijck meer sal genegen sijn om de geneene Canonike rechten te volgen, dan wel onse Statuten Archidiaconale."
-"Au reste: wij sullen moeten afwachten wat den Pastoor en de gemeente sullen doen, en in sulk geval sal den Heer Proost sijne verdere mesuren konnen neemen: onsertusschen, om alle quaed gevolg te voorkomen, soude het goed sijn dat den Heer Proost zich met hen konde verstaen." (Archief van Averbode, Sectie II, lias 225)

Hoe het een en ander is afgelopen zou kunnen worden afgeleid uit een rekening van 1794: (Archief van Averbode, Sectie II, n.204)

."voor die Pastoraed van Nunhem op reekening vant Klooster Keijserbosch gelevert:
3050 pannen ad 3 gld ten hondert91 gld. en 10 st.
300 pannen en 150 Broeklingspannen11 gld. en 8 st.
dito 16 vorschpannen1 gld. en 12 st.
en 800 plavusen40 gld. en 0 st.
summa144 gld. en 7 st."

Met de komst van de Fransen komt er een definitief einde aan het tiendenstelsel, dat van oorsprong een billijk en gaaf belastingstelsel leek te zijn, maar dat in de laatste honderden jaren van zijn bestaan tot tal van verwikkelingen aanleiding gaf. Ook Nunhem maakte geen uitzondering op de algemene situatie en heeft royaal zijn portie gehad van de ruzies over vermeende rechten, oude rechten, nieuwe rechten rond het tiendenstelsel.

Al doende maakte de parochie Nunhem en haar pastoors aldus haar eigen geschiedenis.